Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2040

Datum uitspraak2007-08-17
Datum gepubliceerd2007-08-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3656 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep. Geen procesbelang meer.


Uitspraak

05/3656 WAZ Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 april 2005, 04/2031 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 17 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.A.K. Kuipers, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 18 juni 2007 heeft mr. A.T. Meijhuis, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, de behandeling van het hoger beroep overgenomen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 24 mei 2007 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 18 maart 2004 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 11 mei 2004 wordt ingetrokken. Het namens appellant daartegen ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 20 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank Breda heeft het beroep tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. Met het nadere besluit van 24 mei 2007 heeft het Uwv te kennen gegeven zijn oorspronkelijk ingenomen standpunt inzake de intrekking van de WAZ-uitkering met ingang van 11 mei 2004 niet langer te handhaven. Ten gevolge hiervan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant met ingang van 11 mei 2004 onveranderd vastgesteld op 80 tot 100%. Hierdoor kan het bestreden besluit geacht worden te zijn ingetrokken. De Raad stelt vast dat, zoals ook namens appellant is bericht, het besluit van het Uwv van 24 mei 2007 geheel tegemoet komt aan het hoger beroep van appellant tegen het bestreden besluit, zodat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep niet wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 mei 2007. Uit ’s-Raads uitspraak van 4 februari 1997, LJN: ZB6628, volgt dat in zo’n geval belang bij een beoordeling van dat besluit in beginsel is komen te vervallen, tenzij van zo’n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. De Raad stelt vast dat namens appellant een dergelijk verzoek niet is gedaan. Nu er tussen partijen thans geen door de Raad te beslechten inhoudelijk geschil meer bestaat, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van enig procesbelang. Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten overweegt de Raad het volgende. Nu het Uwv niet heeft betwist dat aldus aan appellant is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) S. Sweep.